Page images
PDF
EPUB
[blocks in formation]

HET RIJKS-ARCHIEF TE 'S GRAVENHAGE.

(UITTREKSEL.)

A. Archiefwezen.

In het verslag, dat ik de eer heb thans weder aan Uwe Excellentie aan te bieden, wensch ik de onderwerpen van algemeenen aard het eerst te behandelen om mij daarna met de verzamelingen onder mijn beheer meer uitsluitend te kunnen bezig houden.

Ook in dit jaar heb ik alle Rijksarchieven in de provinciën geinspecteerd. Mijne bevinding van ieder dezer depots heb ik in de daarover uitgebrachte rapporten medegedeeld, zoodat ik in eene herhaling hiervan niet behoef te treden. Even wel zie ik de wenschelijkheid in de zaak zelve in het algemeen ter sprake brengen, waartoe dit verslag mij de gelegenheid aanbiedt. Ir verband hiermede behoor ik de verhouding van den Rijksarchivaris tot gemelde archieven in het licht te stellen. Deze wordt eerst duidelijk, als men den tegenwoordigen met den vroegeren toestand vergelijkt.

Tengevolge van de veranderingen, die onze Staatsinrichting sedert 1798 ondervond, zijn de bevoegdheden van de vroegere provinciale colleges meerendeels op het Rijksbestuur overgegaan. De oude provinciale archieven waren dus grootendeels als Rijksarchieven te beschouwen, al werden zij ook onder het beheer van het provinciaal bestuur gelaten. Toen de wenschelijkheid van eene wetenschappelijke regeling dezer verzamelingen werd ingezien, trok de Regeering zich hare belangen aan door in 1817 en 1824 in een tweetal provinciën archivarissen aan te stellen. Dat goede standpunt werd echter spoedig weder verlaten. Volgens eene latere schikking benoemde het provinciaal bestuur den Archivaris, nadat de Regeering geraadpleegd was en zijne instructie had goedgekeurd, terwijl in de bezoldiging, die hij uit de provinciale fondsen genoot, door het Rijk werd bijgedragen. Die regeling werd langzamerhand in alle provinciën ingevoerd. Was de band, welke de provinciale archieven aan het Rijksbestuur verbond, hierdoor wat losser geworden, toch werd die betrekking niet uit het oog verloren. De Regeering ging voort

met op die depots toezicht uit te oefenen en werd herhaaldelijk in provinciale archiefzaken betrokken, vooral dan, wanneer voor een aankoop, de uitgave van een inventaris of eenige andere wetenschappelijke onderneming haar om eene geldelijke ondersteuning werd gevraagd. Door het Koninklijk besluit van 26 Juli 1856, dat een reglement van 4 Augustus 1829 had vervangen, werden de toegankelijkheid en openbaarheid van archieven gehandhaafd. Deze verordening was van zeer algemeene strekking, daar zij handelde over de archieven van het Rijk, waar ook binnen dit Rijk geplaatst ", terwijl de instructies van de provinciale archivarissen daarmede in overeenstemming waren gebracht. De verhouding van den Rijksarchivaris tot de provinciale archieven was bij zijne instructie geregeld. Volgens deze moest hij daaromtrent zooveel mogelijk berichten inwinnen. Met de beheerders zou hij briefwisseling voeren, terwijl hij daaruit aanleiding kon nemen om den Minister van Binnenlandsche Zaken te berichten omtrent de min of meer getrouwe onderhouding van het Koninklijk besluit van 26 Juli 1856 en de middelen, welke hem wenschelijk voorkwamen, ter betere bereiking van het doel, bij dat besluit beoogd. In de praktijk gold als regel, dat de Regeering in provinciale archiefzaken nooit eene beschikking nam zonder hem te hebben gehoord.

Op den duur bleek deze toestand echter onvoldoende te zijn, daar de Regeering slechts indirect met de provinciale archieven in aanraking kwam en daarop geen voortdurend toezicht kon uitoefenen. Het gevolg hiervan was, dat zij de wenschelijkheid inzag om zich tot deze in eene nadere betrekking te stellen. In Gelderland was de Archivaris oorspronkelijk door den Koning benoemd, maar later, evenals 'elders, een provinciaal ambtenaar geworden. Toen daar eene vacature was ontstaan, gaf de Regeering in 1877 haar verlangen te kennen om tot den vroegeren toestand terug te keeren. Er werd nu voor die provincie een Rijksarchivaris benoemd, die uitsluitend door het Rijk bezoldigd werd. Die regeling is later tot alle andere provinciën uitgestrekt, zoodat de archieven nu overal aan het provinciaal bestuur onttrokken zijn en onder het Departement van Binnenlandsche Zaken ressorteeren. De nieuw aangestelde archivarissen bekwamen eene gelijkluidende instructie, volgens welke zij thans staan onder het toezicht van den Archivaris des Rijks, die de depots op onbepaalde tijden inspecteert Bij mijne benoeming in 1887 is mij de titel van algemeen Rijksarchivaris toegekend.

Op mijn voorstel ben ik door Uwen Ambtsvoorganger op 4 Juni 1890 gemachtigd geworden, tot bespreking van archier belangen, jaarlijks met hen eene conferentie te houden In die bijeenkomsten werd de indeeling van de in de bewaarplaatsen aan

« PreviousContinue »