Page images
PDF
EPUB

Prof. dr. J. Reitsma, over de Groninger bisschoppen in de 16de eeuw.

J. de Muinck Keizer, theol. docts., die brieven van Johannes Geldorp uit het Rijksarchief in Gelderland raadpleegde.

Mr. A. O. H. Tellegen, betreffende het graven van het diep van Zuidbroek naar Winschoten in 1780.

A. J. Morks, 1ste luit. der infanterie, die gedurende de wintermaanden dagelijks het archief bezocht ten einde uitvoerige gegevens te verzamelen betreffende de krijgsgeschiedenis van Nederland, speciaal in 1672 van Groningen en Ommelanden.

F. de Bas, luit.-kol. der huzaren te 's Gravenhage, tot hetzelfde doel, als belast met de leiding der krijgsgeschiedkundige nasporingen van de hh. officieren in de archieven.

K. Later, litt. stud., die eene uitgave van de oudste rekeningen der stad Groningen voorbereidt.

Dr. H. Brugmans te Utrecht, over de briefwisselingen van dr. Wilhelm Hammonius als sijndicus der stad Groningen met de stadsregeering, omstreeks 1590.

Bovendien zetten de heeren prof. dr. P. J. Blok, prof. dr. J. Reitsma, mr. C. P. L. Rutgers, mr. S. Gratama te Assen, mr. J. L. Berns te Leeuwarden en de ondergeteekende hun arbeid in zake het samenstellen van een Oorkondenboek van Groningen en Drenthe geregeld voort. Daartoe moesten herhaaldelijk tal van oorkonden, chartularia enz. worden geraadpleegd. Het werk is zooverre gevorderd, dat in 1894 tot de uitgave in druk kan worden overgegaan.

Ook nu weder werden daarenboven aan allerlei personen, die zich daartoe aan het archief aanmeldden, korte inlichtingen verstrekt, veelal van genealogischen of heraldieken aard of in zake beklemrecht.

IX. Uitkomst van de bemoeiingen met de gemeente-, waterschapsen andere archieven.

Naar aanleiding van het door een particulier mij ter inzage verstrekken van een 17de eeuwsch notulenboek van het Aduarderzijlvest heb ik mij tot het hoofdbestuur van het waterschap Westerkwartier gericht met een schrijven van 4 November 1893. Ik heb daarin de wenschelijkheid betoogd van overbrenging van de boeken en stukken van het opgeheven en in het waterschap

Westerkwartier ingelijfde zijlvest naar het Rijksarchief-depôt in Groningen, zulks uit een geschiedkundig oogpunt en in het belang der veilige bewaring. Ik mocht tot dusverre nog geen antwoord van het hoofdbestuur ontvangen.

X. Maatregelen in het belang van het archief te nemen.

Reeds boven bij punt IV schetste ik de groote bezwaren verbonden aan het bezit van slechts één werkkamer in het archiefgebouw. In die kamer van 7 bij 5.50 M. oppervlakte zitten, behalve de beide ambtenaren (archivaris en commies-chartermeester) doorgaans eenige bezoekers, meermalen vijf of zes. Het is een paar malen geschied, dat ik een bezoeker verzocht heen te gaan en over eenige dagen te willen terugkeeren, omdat de werktafel geheel door bezoekers was in beslag genomen. Ik schetste boven de bezwaren verbonden aan geregelden arbeid van de ambtenaren door dit samenzijn in één lokaal; doch ook voor de studeerende bezoekers heeft dit samenzijn groote bezwaren. Voortdurend wordt hunne aandacht afgeleid door den een of ander, die vragen doet of inlichtingen inwint. Herhaaldelijk toch komen notarissen en andere personen aan het archief tot het vragen van inlichtingen omtrent de aanwezigheid van beklemcontracten en de uitlegging van enkele duistere punten daarin. Deze inlichtingen, om hare kortheid en groot aantal boven niet in de lijst der inlichtingen vermeld, worden door mij gegeven in het bijzijn van de bezoekers, hetwelk voor geen der aanwezigen aangenaam is.

Aan al die bezwaren, waarbij zich bij de uitbreiding, welke de archieven in het depôt gehuisvest in 1894 vermoedelijk zullen ondergaan, waarschijnlijk plaatsgebrek zal voegen, zal kunnen worden tegemoetgekomen door eene vertimmering en uitbreiding van het archiefgebouw, waarbij de bestaande werkkamer wordt ingericht tot sorteerlokaal en bewaarplaats, terwijl op dezelfde verdieping twee door een glazen wand gescheiden kamers kunnen worden aangebracht, één bestemd voor de ambtenaren, één bestemd voor de bezoekers. Het is hier zeker niet de plaats om de mogelijkheid dier verbouwing uitvoerig te bespreken, doch alleen om de wenschelijkheid te betoogen. Met vrijmoedigen aandrang beveel ik de boven medegedeelde plannen van verbouwing aan Uwe Excellentie ter overweging beleefdelijk aan.

Groningen, 1 Maart 1894.

De Rijksarchivaris in Groningen,
J. A. FEITH.

HET RIJKS-ARCHIEF IN DRENTHE.

Overeenkomstig het 17de artikel mijner instructie, heb ik de eer aan Uwe Excellentie als verslag omtrent den toestand van het Rijksarchief in Drenthe het volgende mede te deelen.

I. Toestand der bewaarplaats van het archief.

Hierin kwam geen verandering. Dezelfde bezwaren, als waarop in vorige verslagen werd gewezen, bleven mitsdien bestaan. Ik neem daarom de vrijheid daarop wederom de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen, en wel bepaaldelijk op het niet te ontkennen en steeds dreigend brandgevaar. Het meubilair bleef onveranderd.

II. De Reddings- en brandbluschmiddelen.

Deze zijn in goeden toestand, overeenkomstig de op dat stuk gegeven voorschriften, in de localen aanwezig. De bliksemafleider werd dezen zomer nagezien en in orde bevonden.

Dit bleef onveranderd.

III. Personeel

IV. Toestand der archiefverzamelingen.

De toestand bleef dezelfde. Voor het goed droog houden werd zooveel mogelijk zorg gedragen. Enkele protocollen werden op nieuw ingebonden of, voor zoover noodig, hersteld. Het laatste geschiedde ook met eerige kaarten.

V. Werkzaamheden en voortgang der inventarisatie en
der ordening van het archief.

De ordening van het gedeelte van het archief, hetwelk het tijdperk van de Republiek der Vereenigde Gewesten omvat,

liep in het jaar, waarover dit verslag gaat, ten einde. Een vrij groote verzameling losse brieven, van zeer onderscheiden aard en geschreven door of gericht aan allerlei personen, werd, althans voorshands, voldoende gerangschikt. Daarmede was dit gedeelte mijner taak ten einde gebracht.

De reden van het staken der beschrijving van het oudste gedeelte, loopende tot± 1600, was daarmede in zooverre vervallen, dat nu met genoegzame zekerheid kon worden geconstateerd, dat stukken van vóór de 17de eeuw dateerende uit het archief zelf niet meer voor den dag zouden komen.

Van daar dat ik zoowel de ordening als de beschrijving van het bedoelde gedeelte wederom opvatte en ten einde bracht. De laatste in dien zin wel te verstaan, dat de eigenlijk gezegde inventaris gereed is. De meer nauwkeurige beschrijving der oorkonden, de regestenlijsten zijn gereed tot 1570, terwijl van af dat jaar tot aan het begin van de volgende hoofdafdeeling, een chronologisch ingericht register voldoende inlichtingen geeft omtrent der inhoud der stukken.

Met het publiceeren hiervan zoude ik echter voorloopig nog willen wachten, omdat het mij wenschelijker toeschijnt inventaris en regestenlijsten beide in verband te brengen met het Oorkondenboek voor Groningen en Drenthe, loopende tot 1405, dat in dit en het volgend jaar het licht zal zien. Ten eerste omdat voor dat tijdperk de inhoudsopgave der stukken korter zal kunnen zijn bij verwijzing naar het bedoelde werk, en ten andere omdat afschriften, met betrekking tot den tekst zonder waarde, die in het Rijksarchief-depôt alhier aanwezig zijn, dan niet afzonderlijk behoeven te worden vermeld. De regestenlijsten voor het tijdvak na 1405, tot bijv. 1536, sluiten zich dan daarbij des te geleidelijker aan, wijl natuurlijk gezorgd kan worden dat het geheel persklaar is tegen den tyd dat het genoemde Oorkondenboek zijn voltooiing nadert.

In verband met de machtiging, welke ik van Uwe Excellentie ontving om over te gaan tot de opruiming der quitanties wegens betaalde interessen op de landschapsobligaties en wegens de vervallen termijnen van lijfrenten, werden de rekeningen van alle rekenplichtige ambtenaren en de daarbij behoorende bescheiden nagegaan en in behoorlijke orde gebracht. De uitschifting der bedoelde stukken heeft plaats gevonden.

Voorts werden geordend eenige collecties belastingstukken en militaire bescheiden uit het tijdvak van 1795-1814. Hiertoe behooren ook eenige pakketten met papieren, wier waarde zoo gering is, dat m. i. zonder bezwaar tot opruiming kan worden overgegaan. In verband met het vorige punt stel ik mij voor Uwe Excellentie eerstdaags dienaangaande nadere voorstellen te doen.

Ook dit jaar werd doorgegaan met den arbeid aan de indices, bij herhaling in vorige verslagen vermeld. Dat hiermede niet. veel werd gevorderd, zal geen nadere uiteenzetting behoeven, als men bedenkt, dat door de bovengemelde werkzaamheden bijna de geheele beschikbare tijd in het afgeloopen jaar werd in beslag genomen.

VI.

In druk uitgegeven bescheiden, behoorende tot het archief.

De uitgave der vonnissen van den Etstoel door mr. J. G. Ch. Joosting te Utrecht, zag in het vorige jaar het licht. Daarmede werd de inhoud van de protocollen, welke bevatten hetgeen is overgebleven van de rechtspraak van dat college uit de jaren 1518-1604, meer algemeen bekend gemaakt.

Een uitgave der algemeene rechtsbronnen van Drenthe, van Voor de 17de eeuw dagteekenende, door mij zelven bewerkt, zal eerstdaags verschijnen.

VII. Aanwinsten door geschenk, aankoop enz. verkregen;

verliezen.

Op een auctie te Amsterdam werden door mij eenige archiefstukken aangekocht, die mij voorkwamen voor Drenthe niet van belang ontbloot te zijn. Na ontvangst bleken zij bij nader onderzoek, behalve één, zijnde een uitspraak van het schultengerecht te Coevorden, te zijn losse bladen gescheurd uit protocollen, van Overijselsche gerechten afkomstig. Dientengevolge nam ik de vrijheid, in plaats van ze in de onder mijn beheer staande archieven op te nemen, ze aan mijn ambtgenoot te Zwolle toe te zenden.

Overigens werd het depôt op zeer verblijdende wijze verrijkt, en wel ten eerste door de aanvulling der gedrukte resoluties van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden. Mij werden. toch toegezonden, krachtens een door Uwe Excellentie goedgekeurd plan van verdeeling der dubbelen in de verschillende Rijksarchief depôts berustende, door den Algemeenen Rijksarchivaris die over de jaren 1711, 1714/41 en 1763, door mijn ambtgenoot te Groningen die van 1707/10, 1712 en 1713, zoodat de serie van af 1707 nu vrij wel compleet is.

Evenzoo ontving ik, door bemiddeling van den Algemeenen Rijksarchivaris uit de bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken: het Dagverhaal der handelingen van de Nationale vergadering, van de Constitueerende vergadering en van het Vertegenwoordigend lichaam, loopende van 7 Maart 1796-21 Maart 1801, benevens de Decreten en Besluiten dier vergade

« PreviousContinue »