Page images
PDF
EPUB

18de eeuw aan te vullen. Het geheel, door den tegenwoordigen, zeer belangstellenden bewoner weder in den ouden luister hersteld, maakt een hoogst eigenaardigen indruk. De collectie familieportretten is zeldzaam volledig en wordt, voor zoover ik weet, slechts door die van het kasteel Hardenbroek overtroffen. Het uitgebreide archief, met welks regeling zich een der beambten van het Algemeene rijks-archief bezighoudt, wordt thans keurig onderhouden. Ik had geene gelegenheid het anders dan oppervlakkig in te zien; zoover ik zag, bevatte het echter weinige of geene papieren, die voor mijn depôt van belang zijn. Ik had gehoopt Uwe Excellentie ditmaal ook te kunnen berichten over maatregelen, genomen tot verbetering van den toestand van het in totale verwarring verkeerende, omvangrijke archief van het kasteel Hardenbroek, waarover ik Uwe Excellentie het vorige jaar verslag deed. De heer D'Aumale baron van Hardenbroek is inderdaad in het afgeloopene jaar op mijn bureau geweest, om deze zaak met mij te bespreken; doch het is mij nog niet gelukt met Z.H.W.G. eene definitieve afspraak te maken omtrent den tijd en de wijze der regeling van het archief. Ik hoop in staat te zijn, Uwe Excellentie in een volgend jaar meer over deze zaak te berichten.

De rijks-archivaris in Utrecht,
S. MULLER Fz.

BIJLAGE.

DE HEEREN VAN MONTFOORT EN HUN ARCHIEF.

Het kasteel van Montfoort werd omstreeks 1170 door bisschop Godfried van Renen gesticht (Beka, p. 55) en toevertrouwd aan het bestuur van een bisschoppelijken dienstman, die den titel van burggraaf voerde, Reeds vroeg schijnt het den burggraven gelukt te zijn hunne waardigheid erfelijk te maken, althans in 1296 werd het erfelijk recht van Hendrik (I) de Rover op het burggraafschap erkend (Matthaeus. De jure gladii, p. 121). Gedurende 32 eeuw bleef het burggraafschap in het bezit zijner nakomelingschap.

Aan het burggraafschap waren sinds 1282 verschillende goederen, waaronder de gerechten in het kerspel Montfoort (Willeskop met Kort-Heeswijk, Blokland, Heeswijk en Achthoven) benevens het leenrecht o. a. over de heerlijkheid 's-Gravensloot verbonden, terwijl de heer van Montfoort tevens erfelijk dijkgraaf van den Loopiker-weerd was (n°. 288). De volgende heeren breidden hunne heerschappij nog belangrijk uit over verschillende naburige gerechten, die deels aan den bisschop, deels aan den proost van Oudmunster, deels aan het kapittel van Oudmunster leenroerig waren (in het kerspel Linschoten de gerechten: Linschoten, Polanen, Den Eng, Linschoter-Haar, Wulverhorst, Vlooswijk; in andere kerspelen: Oukoop, Papekop en Diemerbroek, "Dijkveld en Rateles, IJselvere in 1562 tot Holland gebracht en grootendeels bij de stad Oudewater ingelijfd (Matthaeus. De jure gladii, p. 110), Kattenbroek, een gedeelte van Reierskop en een gedeelte van Kokkengen — in 1537 door den toenmaligen burggraaf vervreemd).

[ocr errors]

Herhaaldelijk hebben de burggraven van Montfoort getracht zich het hooge rechtsgebied over deze landstreken toe te eigenen. Reeds ten tijde van bisschop Jan van Arkel (1353) maakte burggraaf Zweder (II) daarop aanspraak (Matthaeus. De nobilitate, p. 813); doch de uitspraak van Arend van Hoorn, bisschop van Luik (1387: Matthaeus. De jure gladii, p. 126), die zijn opvolger in het bisdom Utrecht in het gelijk stelde, wees voor geruimen tijd de aanspraken der burggraven terug. Toch was Johan (II) van Montfoort in het laatst van het leven van Frederik van Blankenheim (zie n°. 277) in het bezit der hooge heerlijkheid; en Zweder van Kuilenburg verpandde ze aan hem in 1430 (zie no. 278).

Nauwelijks was Karel V echter wereldlijk heer van het Sticht geworden, of de toestand veranderde. Bij de beleening van Joost van Montfoort (1530) behield de keizer zich het recht op de aflossing der hooge heerlijkheid uitdrukkelijk voor (n°. 285), en in 1546 had die aflossing werkelijk plaats (n°. 286), niettegenstaande de protesten der voogden van Joost's zoon Johan (IV). Onmiddellijk aan de goederen der heeren van Montfoort in Utrecht grensden de Hollandsche hooge heerlijkheden Snelrewaard met Zuid- en Noord-Linschoten en Hekendorp. Johan (II) ontving ze (1427 en 1428: Van Mieris. Charter boek, IV, p. 935 er 941) te leen van gravin Jacoba, wier partij hij trouw gediend had hij werd ook door Philips van Bourgondië in haar bezit bevestigd, doch Polsbroek, dat hem na de verovering van IJselstein (tot welke baronie het behoorde) was toegekend, keerde toen tot den vroegeren eigenaar terug. Ware aan de uitbreiding en consolideering van het gezag der burggraven door Karel V niet een einde gemaakt, Hekendorp en Snelrewaard zouden zeker met Montfoort tot één gebied versmolten zijn (1).

Anders was het gesteld met de overige heerlijkheden in Holland, die aan de heeren van Montfoort toekwamen. In 1440 kocht Johan (II) de hooge heerlijkheden Purmerende en Neck en het leenrecht

(1) Ten bewijze hiervan diene, dat de drossaard van stad en land van Montfoort tevens drossaard was der naburige Hollandsche hooge heerlijkheden (zie no. 78), en dat men zich een tijd lang van de vonnissen, door de schepenbank van Snelrewaard gewezen, beroepen kon op de bank te Montfoort, die ook voor de dorpsgerechten in het burggraafschap de rechtbank van appel was (no. 47). De transporten en andere gerechtelijke akten van de stad Montfoort en de gerechten onder het burggraafschap uit de jaren 1538-1566 werden dan ook in hetzelfde register ingeschreven, waarin de akten van Snelrewaard, Noord- en Zuid-Linschoten en IJselvere werden geprotocolleerd, en van 1567-1573 werden de gerechtelijke akten van Hekendorp, Snelrewaard c. a. en IJselvere (in Holland) en Dijkveld en Rateles, Oukoop en Papekop en Diemerbroek (in Utrecht) in één register opgeteekend (Catalogus der rechterlijke archieven, nrs. 614 en 1077). Hetzelfde verschijnsel doet zich ook op administratief gebied voor, gelijk blijkt uit cene passage in het testament van Philips en Anna van Merode dd. 1624, waarbij bepaald wordt, dat, in geval van den dood van Johanna van Merode (+1638), zuster der testatrice, die in 1592 in de heerlijkheden Hekendorp, Snelrewaard c. a. en IJselvere was opgevolgd, ‚onsen outsten sone voor sijn gedeelte uytte voornoemde successie sal hebben de heerlijckheden, leenen, landen, thienden ende generalijcke alle soodanige andere goederen, by deselve naer te laten, rontomme ende omtrent Montfoort voorseit, te weten Hecquendorp, Snellewiert, Linschoten, 't Veere met de hoocheyden ende andere prerogativen ende preeminentiën, dewelcke voor desen begrepen sijn geweest onder het district van Montfoort, omme te wesen ende te blyven vereenicht ende hervoecht aen de domainen, steden ende goederen van Montfoort voornremt, gelijck sy voor desen geweest sijn" (Inventaris van het archief der provincie Utrecht. Boekdeelen en Bundels, n°. 732).

"

over de leenen van Purmerende benevens de ambachtsheerlijkheden Purmer en Purmerland, allen indertijd door Willem Eggert verworven en sedert op diens schoonzoon Jan van Zijl overgegaan (zie n°. 349). In 1448 verwierf burggraaf Hendrik (IV) hierbij nog de ambachtsheerlijkheden Sparendam en Sparenland (n°. 358), die, eveneens uit de erfenis der Eggerts afkomstig, op de aan hen verwante Van Brakels waren overgegaan. In 1460 gingen echter de laatste heerlijkheden weder in het bezit van Willem van Brakel over, hoewel de heer van Montfoort zich er zekere rechten op voorbehield (n°. 360). In 1481 werden de Hollandsche goederen van den heer van Montfoort verbeurd verklaard (Burman. Utrechtsche jaarboeken, III, p. 500); zij zijn later niet teruggegeven, maar eerst omstreeks 1521 schijnt de burggraaf zijne aanspraken tegen vergoeding te hebben opgegeven (n°. 350).

Door het huwelijk van burggraaf Johan (III) met de erfdochter van Naaldwijk (vóór 1477: zie n°. 215) verkreeg hij rechten op de heerlijkheden Naaldwijk, Wateringen, Kapelle en andere goederen in de tegenwoordige provincie Zuid-Holland, maar daar uit dit huwelijk geen zoon geboren werd, gingen deze aanspraken weder voor de familie verloren. Met zijne tweede vrouw, Charlotte van Brederode, behuwelijkte hij daarentegen een gedeelte der heerlijkheden Abbenbroek en Velgersdijk, dat op hunne kinderen overging. Later verwierven de heeren van Montfoort zoowel in Holland als elders nog verschillende heerlijkheden en goederen, die echter te veel verspreid lagen om hun politieken invloed te geven, zooals de burggraven dien aan het bezit der heerlijkheden Montfoort en Purmerende hadden ontleend.

Met Johan (IV) stierf in 1583 de burggrafelijke familie in de hoofdlijn uit; de goederen kwamen aan het geslacht van Merode, dat, aan het katholieke geloof en den Spaanschen koning getrouw gebleven, zijne Noord-Nederlandsche goederen verkocht. In 1649 ging het burggraafschap op de Staten van Utrecht over (n°. 406), terwijl tegelijkertijd (1649 en 1650) de andere Utrechtsche heerlijkheden aan partikulieren werden verkocht (zie de Stichtsche leenregisters). Hekendorp en Snelrewaard werden eenige jaren later door den raadpensionaris Johan de Witt verworven (1).

(1) Reeds in 1592 waren deze heerlijkheden van Montfoort afgescheiden en aan een jongeren tak der familie gekomen. Sinds 1638 werd dezen het recht op die goederen door den oudsten tak betwist, maar de jongere tak werd bij sententie van het Hof van Holland dd. 27 Februari 1643 in het bezit gehandhaafd.

De charters en andere documenten, die het archief der heeren van Montfoort uitmaakten, werden van ouds in het kasteel Montfoort bewaard, onverschillig of zij betrekking hadden op goederen, in Holland, in Utrecht of elders gelegen. Dit blijkt uit het feit, dat het oude 15de eeuwsche merk, dat op de meeste Montfoortsche charters voorkomt, zoowel op Utrechtsche als op Hollandsche en andere eigendomsbewijzen gevonden wordt. Nog in 1587 berustte dit geheele archief in het kasteel te Montfoort blijkens een inventaris, die in extract onder de papieren van den heer van Hoenkoop aanwezig is (Inv. Boekd. en Bundels 2de S. n°. 722, dl. III f. 1), terwijl een fragment van een ander extract uit denzelfden inventaris onlangs door schenking in dit archiefdepôt kwam (n°. 1). Tot dezelfde conclusie komt men door de beschouwing van een anderen inventaris, eveneens in extract in dit depôt bewaard (bij de collectie inventarissen). Het origineel van dezen inventaris berustte onder mr. G. Van Loon, toen Van Alkemade en Van der Schelling er dit extract uit afschreven. Het jongste charter in dit extract dagteekent van 1550, zoodat deze inventaris misschien nog ouder is dan de bovenvermelde van 1587.

In de volgende eeuw is deze kostbare verzameling gesplitst in ten minste drie verzamelingen. Toen in 1649 het burggraafschap aan de Staten van Utrecht werd overgedragen, schijnt het de bedoeling te zijn geweest, dat ook het geheele archief der heeren van Montfoort in eigendom aan de Staten zou overgaan. Dit is echter niet geschied. Er bestaat eene globale lijst van de archiefstukken en een inventaris van de charters, door den heer van Merode aan de Staten overgegeven (n°. 409); daaruit blijkt voldoende, dat slechts een klein gedeelte van het archief in handen der nieuwe eigenaars van het burggraafschap gekomen is. Eene splitsing, waarbij de charters en papieren, die op de Hollandsche heerlijkheden en goederen betrekking hadden, van de overgave werden uitgezonderd, heeft echter zeer zeker niet plaats gevonden, daar de Staten van Utrecht ook tal van stukken betreffende deze goederen verkregen. Welke de oorzaak van de onvolledige afgifte geweest is, is niet met zekerheid te zeggen: mogelijk waren reeds vóór 1649 vele charters en papieren uit het depôt verdwenen. De tot de aan de Staten overgedragene verzameling behoorende charters zijn sedert met de andere in het provinciaal archief berustende charters dooreengemengd, maar ze zijn niet moeielijk te herkennen. Ongelukkig zijn de bovenvermelde lijsten voor dit doel nagenoeg onbruikbaar, daar in de eerste verschillende charters onder ééne zeer algemeen gestelde beschrijving zijn samengebracht, en slechts op enkele charters het nummer, waaronder zij op deze lijst voorkomen, is aangeteekend, terwijl de inventaris niet alle aan de Staten overgedragene charters

« PreviousContinue »