Page images
PDF
EPUB

stad Amersfoort, het trekpad langs de Eem, het huis- en haardstedegeld te Amersfoort, en van de mansconventen en de vrouwenconventen aldaar. Het bezit dezer rekeningen, hoewel ze niet in dit depôt behooren, kan bij voorkomende gelegenheden van groot gemak zijn.-Van den Algemeenen rijks-archivaris ontving ik nog namens de erven van baron D'Ablaing van Giessenburg een origineelen brief, gericht aan den Sous-préfet van Utrecht, dien ik met het archief der Sous-préfecture hereenigde. Eenige charters van privaten aard, die mij van andere zijde ten geschenke werden aangeboden, moest ik tot mijn leedwezen terugzenden, omdat ze geheel niet in mijn depôt thuis behoorden. Van mijn ambtgenoot in Noordholland nam ik met machtiging van Uwe Excellentie over een cartularium van de heeren van Montfoort betreffende hunne heerlijkheid Purmerende. Dit cartularium, mij indertijd met vele andere stukken aangeboden door mr. J. A. Grothe, had ik destijds naar Haarlem verzonden, waar het mij het best geplaatst scheen. Thans echter, nu het archief der heeren van Montfoort in mijn depôt geplaatst was, meende ik dit stuk te moeten terugvragen. Mijn ambtgenoot had de welwillendheid daartoe mede te werken, en Uwe Excellentie verleende daarop hare onmisbare machtiging. - Voor de verzameling rechterlijke archieven ontving ik nog: van denzelfden ambtgenoot een register, behoorende tot het rechterlijk archief van Waveren, door hem ontdekt in het archief van Ouderamstel, en van het gemeentebestuur van Soest een pakje met losse stukken, bij de regeling van het gemeente-archief ontdekt - Door ruiling met de gemeente Utrecht verkreeg ik een hier ontbrekenden index op de Staten-notulen over 1700-1744. Op twee auctiën werd door mij aangekocht een zeer merkwaardige origineele brief van den burggraaf van Montfoort aan de Staten van Utrecht dd. 1581 over de onderhandelingen met den hertog van Anjou, en een bundel met brieven van G. Van Reede van Amerongen, gezant aan de Duitsche hoven, aan de Staten van Utrecht dd. 1671 en 1672, afkomstig uit de auctie van Musschenbroek.

Onder de ten geschenken ontvangene boekwerken vermeld ik inventarissen van de archieven van Utrecht, Leeuwarden en Nederhemert, een catalogus van de in de bibliotheek van Zeeland aanwezige pamphletten en eene omvangrijke lijst der leden van den magistraat van Rotterdam sedert de oudste tijden.

Tegenover de hierboven omschrevene aanwinsten staan eenige verliezen van gering belang. Aan de gemeente Amersfoort werden afgegeven eenige deelen met Korte notulen der Staten van Utrecht, die bij de ordening dezer collectie in het vorige jaar gebleken waren in duplo voorhanden te zijn, terwijl zij te Amersfoort ontbraken. Eenige brieven aan verschillende colleges, bij de

ordening der aan de Staten van Utrecht gerichte brieven in het vorige jaar daaronder ontdekt, werden toegezonden aan het Algemeene rijks-archief, aan de rijksarchieven in Noordholland en Zeeland en aan het gemeente-archief van Utrecht. Een charter uit de Cheltenhamsche collectie, indertijd als waarschijnlijk afkomstig uit het archief der heeren van Montfoort aan mijn depôt toegewezen, werd thans, nu het bij de definitieve beschrijving van dit archief bleek niet daartoe te behooren, toegezonden aan den Algemeenen rijks-archivaris. Bij de bovenvermelde ruiling met de gemeente Utrecht stond ik aan haar archief af een index op het stedelijke exemplaar der Staten-notulen over 1657-1679, die onder de hier aanwezige indices natuurlijk verwarring stichtte. Het spreekt van zelf, dat ik voor den afstand van alle bovengenoemde stukken vooraf Uwer Excellentie's machtiging aanvroeg en verkreeg.

Bij de mij door den heer Gouda Quint ten geschenke aangebodene stukken bevonden er zich eenige, die bleken beter geplaatst te zijn in de archieven der gemeenten Utrecht, Montfoort en Renswoude: na verkregene machtiging van den schenker zond ik ze daarheen. Evenzoo handelde ik met eenige losse stukken van niet-rechterlijken aard, die zich bevonden bij het van mijn ambtgenoot in Noordholland overgenomene schepenregister van Waveren: ik zond ze toe aan den burgemeester van Waverveen. De heer mr. J. A. Grothe alhier overhandigde mij eene portefeuille met afschriften van brieven van den Nederlandschen gezant te Parijs, Boreel; na gehouden overleg met den Algemeenen rijks-archivaris, die uit de portefeuille slechts zeer enkele in zijn depôt ontbrekende stukken kon afzonderen, zond ik de overige toe aan het archief van Amsterdam, waaruit de verzameling afkomstig scheen te zijn.

VIII. Uitslag der pogingen, om afschriften te verkrijgen van belangrijke onuitgegevene bescheiden, voor het hoofdarchief in de provincie van gewicht en berustende in andere binnenof buitenlandsche archieven.

Door bemiddeling van den heer Adjunct-rijks-archivaris mr. A. Telting gelukte het mij een afschrift te verkrijgen van een merkwaardig charter van 1438, zich bevindende in het Museum Meermanno-Westreenianum te 's Gravenhage, waarbij Otto graaf van Waldeck zich verbindt, om ten behoeve van den postulaat Rudolf van Diepholt de aanspraken van Walraven van Meurs op het bisdom Utrecht met zijnen vrijstoel tegen te werken.

IX. Gebruik van het archief gemaakt en inlichtingen verstrekt aan autoriteiten en particulieren.

In den loop van het afgeloopene jaar riepen de bewerkers van niet minder dan vier oorkondenboeken mijne hulp in. De heeren prof. H. Bresslau uit Straatsburg en dr. K. Kunze uit Giessen deden hier persoonlijk nasporingen voor de afdeeling Diplomata der Monumenta Germaniae historica en voor het Hansische Urkundenbuch. De heer dr. O. Posse te Dresden verzocht mij eene oorkonde voor het Saksische oorkondenboek te collationeeren en de heer mr. S. Gratama wenschte in de gelegenheid gesteld te worden, om te Assen de registers van bisschop Frederik van Blankenheim te excerpeeren voor het Groningsche oorkondenboek. Onder de onderwerpen, waarover mij overigens inlichtingen gevraagd werden, verdienen de aandacht: eene studie. omtrent de geschiedenis onzer oude kaarten, ondernomen door den heer J. F. Niermeijer te Rotterdam, de nieuwe uitgave der kroniek van den Domproost Simon van der Sluys, ondernomen door den heer J. H. W. Unger te Rotterdam, de bewerking van de geschiedenis van de heeren en de heerlijkheid van Naaldwijk door den heer J. De Fremery te 's Gravenzande en de reconstructie van den inhoud der van de Utrechtsche bisschopen afkomstige Deventersche landskist, waarmede zich de archivaris van Deventer dr. J. De Hullu bezighoudt. De overige onderzoekingen, die ook dit jaar vrij talrijk waren, betreffen betrekkelijke kleinigheden. Alleen wil ik signaleeren, dat mij in het afgeloopene jaar inlichtingen gevraagd werden over de familien Van de Poll, Van Sierck, Van Doorninck, Van Wijckerslooth, De Gruyter, Van Lennep, Van Sandick, Blokhuis en Oudewerve.

-

Het verzenden van handschriften door en aan mijn archief is ook dit jaar weder toegenomen velen wenschten gebruik te maken van deze gemakkelijke wijze om handschriften te raadplegen. Ik verzond stukken aan het Algemeene rijks-archief, de rijks-archieven in Groningen, Friesland en Drenthe, het gemeente-archief van Rotterdam en de bibliotheek der Koninklijke academie van wetenschappen ten behoeve van de heeren Vorsterman van Oijen, dr. G. Brom, mr. A. J. Andreae, mr. S. Gratama, mr. W. Bezemer en prof. H. C. Rogge. Daarentegen werden mij stukken toegezonden door het Algemeene rijks-archief, de rijksarchieven in Drenthe, Noordholland en Noordbrabant, de gemeente-archieven van Nijmegen en Hasselt en de Koninklijke bibliotheek, en zulks ten behoeve van de heeren prof. J. F. L. Krämer, dr. W. van Bemmelen, mr. J. G. C. Joosting, dr. G. W. Kernkamp, C. A. de Kruijff, prof. M. S. Pols en mr. R. Fruin Th. Az.

X. Uitkomst van de bemoeiingen met gemeente-, waterschapsen andere archieven.

In de eerste plaats moet ik in deze rubriek den toestand van het schepenarchief van Utrecht bespreken: Uwe Excellentie toch gelastte mij in den loop van het afgeloopene jaar bij circulaire, om jaarlijks in mijn verslag melding te maken van dit archief, dat indertijd door het rijk aan de gemeente Utrecht in bruikleen gegeven is. De toestand van dit archief, dat indertijd door den gemeente-archivaris in de gebouwen van de Utrechtsche rechtbank en van het Landbouwkabinet ontdekt is, was destijds niet zeer bevredigend. Een deel van het archief was behoorlijk geinventariseerd en werd in geheel voldoenden toestand bewaard in eene van de archiefkamers der rechtbank. Een ander deel echter was op den zolder van dit gebouw terechtgekomen en daar gedeeltelijk in kasten, rekken, lessenaars en manden geborgen, gedeeltelijk over den grond verspreid; de toestand van deze stukken ging alle beschrijving te boven. De derde afdeeling, die onder beheer van den hypotheekbewaarder te Utrecht was, verkeerde in redelijk voldoenden toestand; door het veelvuldig gebruik dezer stukken waren echter verscheidene, vooral de oudste banden beschadigd. Door de goede zorgen der gemeente Utrecht, die dit archief reeds voor het Koninklijk besluit van 1879 in bruikleen heeft verkregen, zijn thans alle deelen, die daaraan behoefte hadden, nieuw gebonden, de losse stukken in pakken en omslagen geborgen. Men houdt zich bezig met het schrijven van rugtitels op de nieuwe banden. Alleen één werk blijft nog te verrichten over: vele transportregisters schijnen indertijd nat geweest te zijn en zijn daardoor in den rug verteerd. De nieuwe banden dezer veel gebruikte registers zijn daardoor weder losgeraakt; het is dus wenschelijk, de bladen allen in den rug te beplakken en de deelen op nieuw te binden. Men is met dit zeer tijdroovende werk begonnen: de voltooiing zal zich echter nog geruimen tijd laten wachten. De beschrijving van het geheele schepenarchief is reeds opgenomen in de drie deelen van den gedrukten catalogus van het stads-archief.

In het afgeloopene jaar kwam ik nader in aanraking met het belangrijke archief van het College van de malen van het Hoogland (bij Amersfoort). Het vorige jaar kon ik Uwe Excellentie berichten, dat de secretaris van het college beloofd had mij in de gelegenheid te zullen stellen, om afschrift van den inventaris van dit archief te nemen. Ik heb dit stuk nog niet ontvangen, doch kan Uwe Excellentie nog veel bevredigender berichten geven. In den voorzomer werd ik verrast door een bezoek van den heer J. F. K. Van den Bergh te 's Gravenhage, die zich aan

mij bekend maakte als de nieuwbenoemde archivaris van het College der malen. Z.Ed. deelde mij mede, dat het college, bemerkende, dat bij de gedurige overgangen van den eenen rentmeester op den anderen voortdurend meer stukken uit het archief verloren gingen, besloten had het geheele archief te doen drukken en daarna de origineelen in bruikleen te geven aan mijn depôt. Ik vernam dit laatste besluit met groote ingenomenheid en verkreeg van Uwe Excellentie gemakkelijk de machtiging, om dit belangrijkste der Utrechtsche marken-archieven te zijner tijd in mijn depôt op te nemen. Of het onbetwistbare belang der stukken ook het drukken van het archief in extenso rechtvaardigen zal, en of het wellicht niet de voorkeur verdiend had, door de overbrenging der stukken vóór de uitgaaf deze onder eenig deskundig toezicht te doen plaats hebben, zal de tijd leeren. Voorloopig kon ik den archivaris van het college reeds gerieven door hem twee veel betere afdrukken van het oude, verlorene malenzegel te verto onen dan hij zelf bezat. Zijne belangstelling was zoo groot, dat hij onmiddellijk het reeds vervaardigde nieuwe zegel deed vernietigen en een ander liet snijden naar de door mij vertoonde modellen.

Ik had gehoopt in het afgeloopene jaar ook in aanraking te zullen komen met het archief van het waterschap Heycop. De heer Doude van Troostwijk uit Nieuwersluis toch vervoegde zich aan mijn bureau met de mededeeling, dat zich te Nieuwersluis bevond eene groote partij papieren uit de 17e en 18e eeuw, die volgens de beschrijving het archief van het bovengenoemde waterschap moest bevatten. Hij verzocht mijne hulp bij de regeling dezer verwarde collectie en bleek zelfs geneigd de stukken geheel of gedeeltelijk aan mijn depôt af te staan. Ik verklaarde mij natuurlijk gaarne tot alle medewerking bereid, doch heb tot mijn leedwezen nog niets naders van de zaak vernomen. Eerstdaags zal ik den heer Doude van Troostwijk aan deze zaak herinneren.

In de maand Mei stelde de heer G. graaf Bentinck mij in de zeer gewenschte gelegenheid, om de schatten te bezichtigen, die het oude kasteel Amerongen bewaart. Ik vond daar een geheel museum van oude kunst en kunstindustrie. Het gebouw zelf, dagteekenende van omstreeks 1680, bevat eene merkwaardige trap met bovenportaal, in den geest van die in het Mauritshais doch met hooggewelfd houten plafond, benevens eene zeer fraaie en groote zaal. Het geheele kasteel is nog volkomen in denzelfden toestand als bij de stichting, alle oude meubelen zijn nog aanwezig en uitnemend bewaard: het kasteel is sedert het vertrek der familie Van Reede naar Engeland weinig bewoond, zoodat er niet veel aanleiding was het meubilair in den loop der

« PreviousContinue »