Page images
PDF
EPUB

het, hoe het met hem is afgeloopen. Wegens de overgave der kolonie, werden de luitenant-generaal Schoppe en andere militaire officieren voor een krijgsraad en Haecx met zijn ambtgenoot Schonenberg voor het Hof van Holland ter verantwoording geroepen. De jurisdictie-geschillen tusschen Holland en de Generaliteit beletten, dat er met groote gestrengheid te werk werd gegaan, zoodat zij na verloop van eenige maanden weder in vrijheid werden gesteld. Daar onder de crimineele papieren van het Hof ook die wegens de vervolging van Haecx voorkomen, kunnen zij tot aanvulling dienen van de bijzonderheden, die in het dagboek zijn medegedeeld.

In het zoogenaamde Bruine kastje van de Staten van Holland bevinden zich twee zakboekjes, het eene vierkant en het andere van langwerpig formaat, wier inhoud uit keurig geschreven resolutiën en instructiën van de Staten van Holland en de Staten-Generaal bestaat. Het eerste loopt tot 1658 en het andere tot 1670. Beide staan zij bekend als afkomstig van den raadpensionaris de Witt, hetgeen ook van het laatstgemeld registertje beweerd wordt in een daarin liggende met vrij oude hand geschreven index. In hoofdzaak gelijkvormig aan het boekje, dat met 1658 eindigt, is het recueil, dat ons door den heer W. F. baron Roëll geschonken werd. Op het schutblad van dit fraaie handschriftje leest men: „In 1791 uit de bibliotheek van den raadpensionaris van Bleyswijk voor f 30-5.-. Men meent dat dit het zakboekje van J. de Witt geweest is". De vrij hooge prijs, voor dit boekje betaald, doet vermoeden, dat dit toen Voor zeer waarschijnlijk werd gehouden. Evenwel is dit niet geheel vrij van bedenking. Daar de Staten van Holland in het bezit van de papieren van Johan de Witt gekomen zijn, is er grond voor de veronderstelling, dat de boekjes van het Bruine kastje werkelijk door hem gebruikt zijn. Dit sluit wel niet de mogelijkheid uit, dat hij zich ook van dit duplicaat heeft bediend, maar het laatste is toch niet zeer waarschijnlijk.

Onder de bescheiden, die jhr. mr. F. H. de Pesters te Utrecht ter beschikking van het Rijksarchief stelde, verdient het verbaal van mr. Johan Pesters vooral eene aandachtige beschouwing. Deze was pensionaris te Maastricht, toen die stad bij capitulatie van 30 Juni 1673 aan Frankrijk werd overgegeven. De graaf d'Estrades, tot gouverneur van die plaats aangesteld, begon in Mei 1674 hem te onderhouden over de voorwaarden, waarop door Lodewijk XIV met de Republiek vrede zou kunnen worden gesloten. Pesters verliet de stad op 6 Augustus daaraanvolgende en trad hierover in overleg met den Raadpensionaris en den Prins. Die onderhandelingen werden door zijne tusschenkomst Voortgezet, nadat hij zich te Utrecht gevestigd had en daar

griffier van het Hof geworden was. Daarna werd hij bij secreete resolutie van de Staten-Generaal van 13 Februari 1675 gecommitteerd om zich naar Maastricht te begeven en daar aan d'Estrades voorstellen te doen over het sluiten van een tractaat, waarbij aan de Nederlanders en Franschen vrijheid van handel, scheepvaart en visscherij op zee gedurende den oorlog verzekerd zou worden. Het verbaal vermeldt al hetgeen hij tot bevordering van de hem toevertrouwde belangen van Mei 1674 tot 9 September 1675 verricht heeft, op welken datum hij zich in den Haag bevond, waarheen hij op 26 Augustus was teruggekeerd. Dit rapport verspreidt een nieuw licht over deze onderhandelingen waarvan tot nog toe weinig bekend was. Zijne waarde zou nog grooter zijn, indien de talrijke aangehaalde brieven zich daarbij bevonden, hetgeen ongelukkigerwijze niet het geval is.

Uit het archief in Friesland werd naar het Rijksarchief verplaatst een register van de ordres en ordonnantën, gegeven door Philips Frederik Vegelin van Claerbergen als gedeputeerde te velde wegens den Raad van State van 25 April 1711 tot 1 December 1712. De gedeputeerden te velde wegens de StatenGeneraal waren doorgaans van zulk een afgevaardigde van den Raad van State vergezeld, die zorg droeg voor de oorlogs- en mondbehoeften en al hetgeen tot den werkkring van den Raad gedurende den veldtocht behoorde. Voor de geschiedenis van de krijgsbedrijven, die onmiddelijk aan de vrede van Utrecht vooraf gingen, is dit register van slechts ondergeschikt belang. Wellicht kan men het nog met eenige vrucht raadplegen om de troepenbewegingen nauwkeuriger te leeren kennen. Daarentegen geeft het een goed denkbeeld van den aard der werkzaamheden, die de vertegenwoordiger van den Raad van State in het leger te verrichten had, zoodat het de geschiedenis der militaire administratie eenigszins opheldert,

De gemeente Dordrecht verplichtte ons door eene verzameling brieven, resolutiën en andere stukken voor het Rijksarchief te bestemmen, die blijkbaar gered waren uit den brand van het Departement van Marine en in eene particuliere autographencollectie opgenomen waren geworden. De archieven van de col· leges ter Admiraliteit, vooral van dat van Zeeland, konden hiermede worden aangevuld. Ook op eene auctie te Arnhem kwamen wij van enkele stukken van dien aard in het bezit.

Het is niet mijn voornemen hier alle aanwinsten te vermelden daar de hierachter gevoegde lijst een volledig overzicht daarvan geeft. Alleen moet ik nog een onderwerp bespreken, dat daarmede onmiddellijk samenhangt.

Onder de papieren, die voor het Rijksarchief worden aangeboden of aangekocht, bevinden zich doorgaans tal van officieele

drukwerken. Gewoonlijk geven zij den tekst weder van de stukken, die in handschriftelijken vorm in onze archieven aanwezig zijn of, bevatten deze laatsten onder hunne ingekomen stukken andere exemplaren van diezelfde drukwerken Doch niet altijd is dit het geval, waar namelijk de archieven onvolledig zijn of, zooals meermalen geschied is, in de drukwerken eene opruiming gehouden is. Het is doorgaans moeilijk met zekerheid te bepalen, of, van een drukwerk een ander exemplaar of de geschreven tekst ergens in een archief te vinden is. Op dien grond zou men geneigd zijn de meeste drukwerken, die te verkrijgen zijn, voor het Rijksarchief te behouden. Daar het depot hierdoor gevaar loopt met een aantal exemplaren van hetzelfde stuk overladen te worden, zag ik de wenschelijkheid in hierop voor het vervolg orde te stellen. Dientengevolge is er, onafhankelijk van de archieven, eene doorloopende collectie aangelegd, waarin alle officieele drukwerken, die het Rijksarchief verkrijgt, voor zoover zij geen integreerend deel van recueils uitmaken, in tijdrekenkundige orde worden opgenomen. Doet zich nu de gelegenheid voor om een drukwerk te bekomen, dan wordt er nagegaan, of er in de verzameling reeds een exemplaar aanwezig is, en alleen in het tegenovergestelde geval het bedoelde drukwerk ingelijfd. Met deze regeling is reeds in het vorige jaar een begin gemaakt. Het komt mij onnoodig voor in de aanwinstenlijst van de ontvangen d. ukwerken melding te maken. De aanwinsten van dit jaar wegen niet tegen de verliezen" op. In zijn jaarverslag over 1891, had de Archivaris in de provincie Utrecht melding gemaakt van in het Rijksarchief aanwezige stukken, waaronder charters van de heeren van Montfoort, die naar zijn oordeel beter in het depot onder zijn beheer op hunne plaats waren in verband ook met de omstandigheid, dat zijn depot dergelijke charters uit de collectie van Cheltenham verkregen had. Naar aanleiding hiervan verzocht Uwe Excellentie mij op 9 Mei 1892 voorstellen over de definitieve plaatsing dier stukken te willen doen. Ik antwoordde, dat mij dit niet mogelijk was 1". omdat de charters met die van de Graaflijkheid vereenigd waren geworden en ze wegens de vele betrekkingen, die er tusschen de heeren van Montfoort en de graven van Holland hadden bestaan, moeilijk te onderscheiden waren en 2o. omdat genoemde bescheiden uit de collectie van Sypesteyn door Koning Willem I uit zijne bijzondere fondsen waren aangekocht en door Z. M. bij Koninklijk besluit van 12 Februari 1826, no. 149 aan het Rijksarchief geschonken waren. Uwe Excellentie verzocht mij op 18 Juli het onderzoek te bespoedigen en bestreed de tweede bedenking door aan te voeren, dat het Rijksarchief niet alleen bestaat uit het depot te 's Gravenhage maar ook de

andere in het Rijk verspreide depots omvat en het aangehaalde besluit dus niet geacht kon worden te verbieden, dat de aan het Rijksarchief geschonken documenten zouden worden geplaatst in dat depot van Rijksarchieven, waarin zij op wetenschappelijke gronden te huis behooren. Na eene aanmaning tot afdoening dezer zaak ontvangen te bebben, deelde ik op 17 Maart 1893 mede, dat de toevallige ontdekking van een inventaris van 1741 mij in staat gesteld had een 250tal Montfoortsche charters uit te zoeken, zoodat mijn eerste bezwaar nu vervallen was, maar dat het tweede, naar het mij voorkwam, bleef bestaan. Het Rijksarchief is naar mijne opvatting wel degelijk van de depots in de provinciën te onderscheiden, want het eerste is het hoofdarchief van den Staat en de laatste zijn slechts locale archieven die wel onder Rijks beheer gekomen maar overigens niet van aard veranderd zijn Uit die verhouding volgt, dat een gift aan het Rijksarchief te beschouwen is als aan dat depot te zijn gedaan. en tevens dat in het hoofdarchief bescheiden, die eigenlijk in de locale depots behoorden, konden worden opgenomen, wanneer hiervoor bijzondere redenen bestonden. Koning Willem I heeft de charters uit zijne eigene middelen aangekocht en had kennelijk de bedoeling het Rijksarchief, in zijne residentie gevestigd, te verrijken. Bovendien is dit geschied bij een Koninklijk besluit, Onder die omstandigheden blijf ik het wenschelijk achten, dat de charters in het Rijksarchief verblijven en daar bij de uit Cheltenham verkregene, doch thans in het Utrechtsche archief gedeponeerde worden gevoegd.

Behalve de gewone vervolgen, verkreeg onze bibliotheek 53 op Nederland, 22 op het buitenland en 9 op Oost- en WestIndië betrekking hebbende boekwerken.

V. Afschriften voor het Rijksarchief gemaakt.

Behalve van een door het archief in Friesland verkregen stuk werden er copiën gemaakt van kaarten en platte gronden, op twee landgoederen onder Wassenaar betrekking hebbende.

VI. Gebruik van het archief gemaakt en daaruit verstrekte
inlichtingen.

Op aanvrage van autoriteiten en particulieren werden zoo als gewoonlijk menigmaal onderzoekingen gedaan. Dezulke, die tot een min of meer bevredigenden uitslag leidden, waren die voor:

het Departement van Buitenlandsche Zaken over het zegel van Hare Majesteit de Koningin;

hetzelfde Departement, in het belang van den heer Pericles G. Zerlentis, te Ŝyra, over bijzonderheden aangaande den patriarch Cyrillus, voorkomende in de brieven van den orateur Haga, te Constantinopel ;

het Departement van Financiën over de zegen visscherij der Woudrichemers in de rivier de Maas;

den Directeur der registratie en domeinen te Middelburg over de geestelijke goederen in het land van Breda;

den Archivaris in Noordbrabant over tienden te Wijk, Veen, Eethen, Hedikhuizen, Heesbeen, Herpt en Bern;

den Archivaris in Overijssel over de goederen van het Stift ter Hunnepe in 1812 en 1813;

den Archivaris van Dordrecht over de elkander opgevolgd hebbende muntmeesters van Dordrecht;

den heer L. Berger, voorzitter van de Kamer van Koophandel te Venlo, over den Stadshaven van Venlo;

mr. W. K. baron van Dedem te 's Gravenhage, over de geboorte, afkomst en voornaamste levensbijzonderheden van Jan Pieterszoon Coen;

dr W. G. Brill te Utrecht, over de schipbreuk van Arnold de Vlamingh van Outshoorn', in 1662;

dr. J. Mendels te Delft, over het tijdstip, waarop de benoeming van Daendels tot Gouverneur-Generaal, hier te lande bekend geworden is;

mr. H. L. M. Luden te Amsterdam, over de uitgifte van plantages in Demerary;

den heer Gustave Macon, in het belang van Z. K. H. den Hertog van Aumale, over het aandeel van den Prins van Oranje in den slag van Seneffe in 1674;

den heer A. Martinien te Parijs, over Nederlandsche officieren gewond en gesneuveld gedurende de oorlogen van het Fransche Keizerrijk 1805-Sept 1810;

den heer Alph Pinart te Parijs, over oude kaarten van NieuwNederland;

den heer H. P. Morland Simpson te Edinburgh, over het verblijf van den Markies van Montrose in Holland;

« PreviousContinue »