Page images
PDF
EPUB

daan naar allerhande in de archiefkamers verspreide stukken, waarvan vele als dubbelen bekend stonden. Het was dus niet te verwachten, dat daaronder veel belangrijks zou te vinden zijn. De uitkomst was echter meer dan bevredigend, want enkele documenten werden ontdekt, vroeger behoord hebbende. tot de archieven van de kleine kamers, waarvan zoo weinig bewaard is gebleven. Verschillende boekdeelen en losse stukken, waaronder niet onbelangrijke journalen, bleken gelicht te zijn uit de verzamelingen der uit Indië overgekomen brieven en papieren. Nog andere bescheiden behoorden tot die, welke in 1862 en 1863 uit Batavia waren overgezonden.

Hiermede is de voorloopige inventariseering geëindigd van die gedeelten van het koloniaal archief, wier bewerking tot nog toe aan mr. Heeres was opgedragen. In dit jaar zijn ongeveer 3050 hoofdnommers (boekdeelen en portefeuilles) beschreven, waarvan vele in ondernommers hebben moeten worden gesplitst

De heer Telting zette aanvankelijk zijne werkzaamheden in de West-Indische archieven voort. Nu, gelijk in het vorige verslag werd opgegeven, voor de rangschikking dezer verzamelingen eene systematische volgorde was aangenomen, de stukken naar die volgorde in de kasten waren geplaatst en daardoor een overzicht van het geheel mogelijk was geworden, kon ook een aantal stukken, die men tot nog toe als varia ter zijde had moeten leggen, eene plaats worden aangewezen. Eveneens geschiedde dit met stukken, die los liggende in verschillende registers waren gevonden, wanneer namelijk gebleken was, hun inhoud in geen verband tot dien der registers stond.

dat

Verder werd overgegaan tot een onderzoek van de WestIndische kaarten met het doel zoo mogelijk de herkomst daarvan te bepalen en ze met de archieven in verband te brengen. Daartoe werden zij opgezocht in de algemeene verzameling der koloniale en zeekaarten, waarvan de heer Leupe den gedrukten inventaris heeft bewerkt, hetgeen de gelegenheid gaf om de door dezen bij die kaarten gemaakte aanteekeningen aan te vullen

In Juli moesten die werkzaamheden gestaakt worden. De Hoofdbestuurder van het Museum Meermanno-Westreenianum berichtte mij, dat de catalogus van de verzameling van het museum spoedig zou worden uitgegeven en daarin ook de in het museum berustende charters op te nemen waren. Reeds in 1887 had de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken mijn ambtsvoorganger uitgenoodigd om in overleg met den den Hoofdbestuurder den inventaris dier charters te herzien en voor de pers in te richten. Daar er zulk een inventaris niet bestond, had die aanschrijving kennelijk de bedoeling, dat hij voor de inventariseering zou zorg dragen. Dit was een omvang

rijk werk, waarvoor het den ambtenaren van het Rijksarchief aan tijd ontbrak Toen Uw Ambtsvoorganger mij in bet begin van 1889 vroeg, hoever die arbeid gevorderd was, moest ik dan ook antwoorden, dat die. nog niet was ondernomen. Ik stelde het alleen als mogelijk voor, dat daarmede nog in den loop van het jaar een begin zou worden gemaakt, indien dit met de werkzaamheden van het Rijksarchief overeen te brengen was. Dit laatste bleek echter niet het geval te zijn, zoodat de zaak bleef rusten. Toen ik echter nu vernam, dat de uitgave van den catalogus van de verzameling van het museum op de regeling van de charters wachtte, gaf ik aan den Hoofdbestuurder te kennen, dat een eigenlijke charter-inventaris in die catalogus niet paste en het voldoende zou zijn, indien de collecties, welke door die charters gevormd worden, daarin in het algemeen werden aangeduid. Ik verklaarde mij bereid de charters naar hunne' verschillende herkomst te rangschikken en hem vervolgens op te geven, tot welke groepen of collecties zij behoorden. De Hoofdbestuurder keurde dat plan goed en de heer Telting belastte zich met den arbeid. Onder het werk bleek het echter, dat de charters in de grootste verwarring door een lagen en eene behoorlijke rangschikking eerst dan zou kunnen plaats hebben, als zij stuk voor stuk geinventariseerd waren geworden. Het onderzoek had reeds zooveel tijd gekost, dat nu ook de wenschelijkheid werd ingezien om dien inventaris tot stand te brengen. Alle charters, ongeveer 320 in getal, zijn dientengevolge met de noodige zorg en nauwkeurigheid beschreven geworden. Het is onbetwistbaar dat daarmede een nuttig werk is verricht. Evenwel is de vraag gewettigd, of de regeling dezer zaak wel op den weg van een archiefambtenaar lag en het niet beter zou geweest zijn, die aan een anderen deskundige op te dragen, te meer omdat het museum, als eene bijzondere stichting, de noodige fondsen bezit om dit te bekostigen. Nu hebben de regelingswerkzaamheden van eene belangrijke afdeeling van het Rijksarchief een half jaar lang stil moeten staan.

Het kostte geene geringe moeite het onderlinge verband der charters op te sporen, doch eindelijk gelukte het de herkomst van de meeste dezer te bepalen, zoodat zij onder de volgende afdeelingen in tijdrekenkundige volgorde konden worden gerangschikt:

A. Charters van de Duitsche orde, Balije van Utrecht:

I. Landcommandery van Utrecht;

[blocks in formation]
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

B. Charters van de Carthuizers te Amsterdam en Utrecht.

C. Verzameling charters van de Graaflijkheid van Holland en Zeeland en van het Bisdom Utrecht.

D. Charters van de Rekenkamer van Holland.

E. Charters van het Nassausche Domein-archief.

[ocr errors]

F. Charters met het opschrift: van het stadhuis te Amersfoort ".

G. Varia.

De ordening van onze bibliotheek is nu ten einde gebracht, daar de adjunct-commies Ross den bladwijzer op den nieuwen catalogus voltooid heeft.

III. Toestand der archiefverzamelingen.

Daar de uiterlijke toestand onzer bibliotheek dringend voorziening eischte, was reeds in het vorige jaar met het inbinden van de boeken een begin gemaakt. Nu werd hiermede voortgegaan. Vooral de deelen, welke seriën vormen, en de werken van wetenschappelijke genootschappen werden in een nieuw kleed gestoken. De later te verschijnen deelen zullen dan naar dat model kunnen worden ingebonden. De banden, welke den levensduur van de boeken verzekeren, hebben het uiterlijk aanzien onzer boekerij veel verbeterd.

Eenige handschriften werden door den concierge Regenboog, tevens boekbinder, hersteld en ingebonden. Bovendien maakte

hij 610 portefeuilles met 280 kartonnen ruggen en 650 zakjes tot berging van charters.

IV. Aanwinsten en verliezen.

Onder de aanwinsten behooren in de eerste plaats vermeld te worden de bescheiden betreffende het rent- en drostambt van Montfort bij Roermond, die krachtens eene beschikking van Hare Majesteit de Koningin-Weduwe Regentes door het Koninklijk Huisarchief aan het Rijksarchief zijn overgedragen. In het laatste depot zijn zij goed op hunne plaats, daar de heerlijkheid Montfort tot de Nassausche domeinen behoorde, het bestuur daarover aan de Nassauschen Domeinraad was toevertrouwd en de bescheiden aangaande die bezitting, welke onder dien Raad berustten en zich in het Rijksarchief bevinden, door die documenten worden aangevuld. Daar de heerlijkheid na den dood van Willem III een tijd lang door den Koning van Pruissen bezeten is geweest, zijn er ook eenige stukken van die tusschenperiode aanwezig. Natuurlijk zijn er onder die papieren, welke oorspronkelijk bij een der laatste rentmeesters, die tevens de functiën van drost waarnam, waren achtergebleven, vele van ondergeschikt belang, doch aan meerderen is eene grootere waarde toe te kennen. Zoo konden de aanwezige seriën van liggers en rekeningen tot grootere volledigheid worden gebracht.

Van meer algemeene strekking is het archief van het consulaat te Smirna, dat ons door bemiddeling van het Departement van Buitenlandsche Zaken gewerd. Tot nog toe had het Rijksarchief alleen de brieven van de consuls aan de Directie van den Levantschen handel en de Staten-Generaal bezeten, maar de stukken, tot het archief zelf van het consulaat behoorende, waren nog niet overgenomen. Dat die collectie in stand was gebleven, was bij de vereeniging van de diplomatieke archieven in het Rijksarchief niet aan het licht gekomen of is later weder in het vergeetboek geraakt. Toen nu mijne aandacht op de zaak gevestigd werd, nam ik met ingenomenheid kennis van het schrijven van den Nederlandschen consul te Smirna, waarbij deze voorstelde de verzameling herwaarts over te zenden, en verklaarde ik mij terstond bereid daarvoor eene plaats in het Rijksarchief in te ruimen. Het archief is niet onbeschadigd, doch, vooral wat den lateren tijd betreft, vrij volledig bewaard gebleven en ontleent zijne waarde voornamelijk hieraan, dat Smirna in plaats van Aleppo langzamerhand de hoofdzetel van den Levantschen handel geworden is en de Nederlandsche belangen daar op eene uitstekende wijze behartigd zijn geworden door vier consuls uit het geslacht van Hochepied van 1688 tot 1824.

Door aankoop kwamen wij in het bezit van een register met acten, gediend hebbende in processen, in het laatst der veertiende en het begin der vijftiende eeuw voor den geestelijken rechter gevoerd. Op een paar uitzonderingen na betreffen zij de rechten der abdij van Egmond en wel bepaaldelijk hare exemtie, hare verhouding tot het kerspel van Egmond en de verkiezing van den abt. Meer dan eene bijzonderheid komt daarin voor waarmede de toekomstige geschiedschrijver der beroemde abdij zijn nut zal kunnen doen. Onder den titel: , Diplomata et acta varia Abbatiam Egmondensem spectantia; et fragmenta dictae Abbatiae" die ook op het schutblad voorkomt, werd dit register als n. 53 der hss. van de in 1844 te 's Gravenhage gehouden auctie Scheurleer verkocht.

De drie brieven aan de Gedeputeerden tot de nadere unie te Utrecht van 1579 en 1580, ons door den Archivaris in de provincie Utrecht bezorgd, hebben waarde door hunne groote zeldzaamheid en als overblijfsels van het waarschijnlijk geheel verloren gegaan archief van dat college.

Daar het archief der baronie van Liesveld in dat der Nassausche domeinen is opgenomen, was het aangekochte register der handvesten en costumen dier heerlijkheid eene nuttige aanwinst.

De geschiedenis van den ondergang van het Nederlandsch gezag in Brazilië zal nog nader kunnen worden toegelicht uit een merkwaardig dagboek, dat op een auctie werd aangekocht. Het is het journaal van Hendrik Haecx, die in 1645 door de WestIndische Compagnie tot lid van den Hoogen en Secreeten Raad van Brazilië benoemd werd, toen graaf Johan Maurits van Nassau de door de Portugeezen bedreigde kolonie verlaten had. Hij vertrok op 9 Mei 1646 derwaarts en kwam 11 Augustus op het Recif aan. Zijne aanleekeningen, die met 29 Juni 1645 beginnen, houden met 19 Augustus 1646 op om weder met 3 September 1647 aan te vangen, toen hij zich weder naar patria inscheepte, voorzien van instructies en brieven aan de Staten Generaal, den Stadhouder en de Vergadering van Negentienen. Uitvoerig vermeldt hij, hoe hij aan zijne zending heeft voldaan en hij, op 6 November te Vlissingen aangekomen, met het bestuur der Compagnie, de Staten-Generaal en Zijne Hoogheid in overleg is getreden en in het begin van het volgende jaar weder naar Brazilië is uitgezeild, alwaar hij op 18 Maart 1648 aanlandde. Te betreuren is het, dat het dagboek later niet meer geregeld is bijgehouden, zoodat hij slechts enkele berichten geeft omtrent hetgeen voor en bij de overgave van Brazilië is voorgevallen. Eindelijk nam hij op 9 April 1654 de terugreis aan, maar reeds op 16 April werd zijn verhaal afgebroken, zoodat hij van zijne aankomst hier te lande geene melding meer maakt. Bekend is

« PreviousContinue »