Page images
PDF
EPUB

In dit stelsel is ook een administratieve autoriteit, de burgemeester, met het politiegezag voor zijne gemeente bekleed. Hij toch is een zelfstandig ambtenaar, die door den Koning benoemd en ontslagen wordt en dus van het gouvernement zeer afhankelijk is. Het aanzien en overwicht, dat de burgemeester bezit, komt dan tevens der politie ten goede.

In de grootere gemeenten, hoofdplaatsen van kantons, en enkele andere, zal men dan in den commissaris van politie een afzonderlijk ambtenaar voor de politie hebben, die geheel alleen voor die zorg verantwoordelijk is. In meer uitgebreide plaatsen toch is de burgemeester met te veel werkzaamheden van allerlei aard overladen, om daarbij ook nog aan de politie al de aandacht te wijden, die zij vereischt. De regeling van den ambtelijken werkkring in zijn geheelen omvang, het materieel, de belooningen en straffen en verdere. bizonderheden gaan dan uit van een deskundige autoriteit, die door geen andere funktiën van deze gewichtige zorg wordt afgeleid.

Wij erkennen dat deze organisatie op de plaatselijke zelfstandigheid, zooals zij tot nu toe bestaan heeft, eenigen inbreuk zou maken. De gemeente zou het recht blijven bezitten plaatselijke verordeningen over allerlei onderwerpen uit te vaardigen, maar de macht om deze regelen te doen naleven zou niet meer bij haar, doch bij een andere autoriteit berusten. Zij zal den mond hebben om te bevelen, maar den arm missen om hare bevelen te doen opvolgen. Is het daarbij niet te vreezen, dat de beambten der algemeene politie slechts met weinig ijver zullen waken en ageeren tegen de overtredingen van de keuren der talrijke gemeenten binnen hun gebied en dit slechts als een bijkomende ondergeschikte taak zullen beschouwen?

Wij gelooven dat deze vrees geheel ongegrond is. Daargelaten dat, wanneer eens aan de algemeene politie uitdrukkelijk tot taak is gesteld, het handhaven der plaatselijke verordeningen, men ook mag verwachten, dat zij in dit opzicht nauwgezet haar plicht zal doen wordt, naar ons inzien, aan het bovengemelde bezwaar geheel tegemoet gekomen door in het voorgedragen stelsel ook den burgemeester onder de hoogere ambtenaren van politie op te nemen.

Niemand beter dan het hoofd der gemeente zal kunnen

oordeelen over het belang dat de gemeente bij een goede politie heeft; hij zal dus kunnen zorgen voor een nauwgezette uitoefening van de politiedienst voor zoover het plaatselijk belang dit eischt. Dit mag ook verwacht worden van de commissarissen, die in eenige gemeenten in plaats van den burgemeester met de politie aldaar belast zijn. Zij hebben dan zorg te dragen voor het handhaven der verordeningen dezer eene plaats, hetgeen minder lastig is dan wanneer dit voor een groot aantal gemeenten gelijkelijk behoort te geschieden. Men kan ook de benoeming van het ondergeschikt personeel aan den burgemeester geven of een voordracht daartoe van hem eischen, terwijl desnoods nog de gemeenten door het toekennen van kleine belooningen, tot een ijverige plichtsbetrachting, wat het handhaven der plaatselijke keuren betreft, zouden kunnen bijdragen.

Nadere uiteenzetting van dit stelsel komt ons overbodig voor. Door zijn eenvoudigheid reeds beveelt het zich aan; het voldoet bovendien aan al de voorwaarden, welke een goede politie voor zich eischt. In de eerste plaats zelfstandige, atzonderlijke politieambtenaren, want niet alleen de wetenschap heeft de politie tot een zelfstandigen tak van bestuur gemaakt, ook de praktijk eischt verdeeling van arbeid. In de tweede plaats een eenhoofdig bestuur en beleid, want de politieaangelegenheden eischen een spoedige en onverwijlde afdoening.

In vele opzichten komt het stelsel, door Mr. Heyligers aangeprezen (zie blz. 122a), reeds overeen met het hier besprokene. In het laatste evenwel is eene scheiding in rijksen gemeentepolitie opgeheven, en dit zal, wat de toepassing betreft, een zeer groote, zoo niet onoverkomelijke hinderpaal blijken. Instellingen en rechten, die reeds lang bestaan en wortel geschoten hebben moeten opgeheven worden en vooral in ons land gaat men daartoe niet gereedelijk over. Doch is hiertegen niet terecht aangevoerd, dat dit geen bezwaar mag wezen, wanneer het algemeen belang het eischt? Partikuliere belangen worden door een dergelijke reorganisatie der politie niet geschonden, terwijl het geheele gemeentelijk politiepersoneel, dat bij een opheffing der gemeentepolitie zijne betrekking zou verliezen, voor het meerendeel bij de rijkspolitie overgeplaatst kan worden en in dezen tak van dienst werkzaam blijven.

Zijn éénheid, zelfstandigheid en centralisatie drie essentieele vereischten, dan zal ook elke verbetering in het politiewezen aan die vereischten meer recht laten wedervaren en aldus nader tot het stelsel leiden, dat in het afgetrokkene het best mag geacht worden. Wij zien het bij de naburige Rijken, waar elke wijziging in het politiewezen een stap in deze richting is geweest, dat zij cen steeds grootere plaats aan deze voorwaarden eener goede politie heeft ingeruimd.

Op dezen weg, dien de verschillende Staten ten opzichte der politie, ieder op zijne wijze, bewandelen en waarop enkelen reeds een aanzienlijken afstand hebben afgelegd, beweegt ook Nederland zich -- zij het ook langzaam - naar het einddoel voort. Wij eindigen met den wensch dat het oogenblik, waarop wederom een stap voorwaarts zal gedaan worden, niet veraf meer moge wezen.

STELLINGEN.

I.

De artikelen 184 tot en met 188 hadden, als onderwerpen van rijkspolitie, niet in de gemeentewet moeten zijn opgenomen.

II.

De bekrachtiging van den Raad volgens art. 187 gemeentewet behoeft niet meer te worden aangevraagd, indien het buitengewoon politievoorschrift van den Burgemeester reeds is ingetrokken.

III.

De bepalingen der jachtwet passen niet meer in de rechtsopvatting van den tegenwoordigen tijd. In het belang van den landbouwer, zoowel als in dat van den grondeigenaar, behoorde deze wet te worden afgeschaft.

IV.

De invoering eener rijksinkomstenbelasting is noodzakelijk. Een gematigde progressie ware daarbij niet af te keuren.

V.

Niet militieplichtig zijn de in Nederland verblijt houdende zonen van Indische ambtenaren, die met verlof hier te lande vertoeven.

VI.

Ofschoon in theorie af te keuren, maken praktische overwegingen de pensionneering van rijksambtenaren door den staat onvermijdelijk. In geen geval echter strekke de staat zijne bemoeiing uit tot hunne weduwen

en weezen.

VII.

Ons volksbelang laat niet toe dat ons recht tot vertaling van vreemde werken in de landstaal bij traktaat worde beperkt.

VIII.

Ten onrechte beweert Henry George dat de loonen niet van het kapitaal worden getrokken.

IX.

Een voorwaarde tot oplossing van het arbeidersvraagstuk is dat het arbeidscontract vrij zij. De verwezenlijking van dezen eisch is slechts te verwachten van een algemeene, vrijwillig georganiseerde samenwerking der arbeiders.

X.

Onjuist is de stelling van Lasalle dat kapitaal ook door Conjunctur" ontstaat.

« PreviousContinue »