Page images
PDF
EPUB

waardige personen, die vóór en gelijktijdig met hem geleefd hadden, verzameld had. De collectie ontleende hare waarde vooral hieraan, dat de brieven niet alleen door historische personen geschreven of onderteekend waren maar doorgaans tevens om hun inhoud de aandacht verdienen. Er was hieronder veel dat voor ons land behouden moest blijven. Voor het Rijksarchief kwam in aanmerking wat uit een staatkundig oogpunt belangrijk was en daaronder wat Nederland en de provincie Holland betrof. Voor de andere provinciën was niet veel voorhanden. Van bedoelde staatsstukken moesten sommige bepaaldelijk worden aangemerkt, als tot onze archieven te behooren, daar zij gericht waren aau colleges en autoriteiten, wier archieven zich in het Rijksdepôt bevonden. De oudste en belangrijkste stukken van dien aard waren de brieven, geschreven aan den stadhouder of het hof van Holland, dat vóór het uitbreken van den tachtigjarigen oorlog dezen als Regeeringsraad ter zijde stond. Een stuk rijk aan historische bijzonderheden is onder anderen het schrijven van 27 September 1457, waarbij bisschop David van Bourgondie de hulp van den stadhouder de Lannoy inroept tegen den heer van Brederode en den burggraaf van Montfoort. Behalve deze officieële documenten bevonden er zich meerderen, die wel over politieke aangelegenheden handelden maar niet zoo zeer als eigenlijke archiefstukken te beschouwen waren. Vele dezer betroffen leden van het Huis van Oranje-Nassau. Daar het Koninklijke Huisarchief hierop ook aanspraak maken kon, werden zij voor gemeenschappelijke rekening aangekocht en later tusschen het Rijksdepôt en het Huisarchief verdeeld. Onze verzameling kwam daardoor in het bezit van belangrijke stukken, zooals van een eigenhandig schrijven van Philips II aan Willem van Oranje van 18 Februari 1561 en van den brief van 16 Mei 1577, waarbij Don Jan van Oostenrijk den Prins tot de zijde des Konings tracht over te halen, welk laatste document uit het oogpunt der politieke geschiedenis wellicht als het merkwaardigste gedenkstuk der geheele auctie te beschouwen is. De belangrijkste aankoopen werden verder voor de Leidsche Universiteitsbibliotheek en de Remonstrantsche broederschap gedaan, terwijl de briefwisseling van Viglius in het bezit der Koninklijke Bibliotheek kwam. Meer dan een merkwaardig stuk, dat hier had moeten blijven is echter over onze grenzen gegaan. Zoo geraakte de historische brief van Hugo de Groot aan Frederik Hendrik van 1632 in de handen van een Engelschen verzamelaar. Het eigenhandige karakteristieke schrijven van Karel V aan Hendrik van Nassau werd op speculatie voor een buitensporigen prijs door een boekhandelaar aangekocht. Voor de biographie van dien vorst en niet bepaaldelijk voor ons land is die brief

merkwaardig. Over het algemeen zijn er op deze auctie buitengewoon hooge prijzen besteed, hetgeen aan eenige ongelimiteerde commissien uit het buitenland is toe te schrijven. Eene dame uit Hamburg had zelfs aanvankelijk beproefd de geheele verzameling en bloc aan te koopen en later een aanzienlijk bedrag beschikbaar gesteld. Verwonderlijk is het nog dat er voor ons land nog een zeker aantal belangrijke stukken gered hebben kunnen worden.

Nog enkele nommers onzer aanwinstenlijst verdienen hier opzettelijk vermeld te worden.

In vroegeren tijd was het gebruik. dat enkele leden van de Staten van Holland hetzij voor zich hetzij voor hunne committenten aanteekening hielden van hetgeen in de vergadering voorviel. Deze registers zijn doorgaans van belang, daar hierin over de wijze van behandeling van zaken bijzonderheden voorkomen, die dikwijls in de officieële resolutiën ontbreken. Het Rijksarchief bezit reeds eene geheele verzameling van zoodanige aanteekeningen, zoodat het eene welkome aanwinst was, toen daaraan thans weder eene andere serie kon worden toegevoegd. Door tusschenkomst van den Archivaris in de provincie Utrecht werd naar het Rijksarchief overgeplaatst een inventaris van het archief van de Staten-Generaal, in 1635 door den agent van der Burch opgemaakt. Dat zoodanige lijst bestaan had, was reeds vroeger uit eene door den Raad van State uitgegeven ordonnantie van betaling van 16 November 1635 gebleken. Het stuk ontbrak in het Rijksarchief, maar een exemplaar of copie daarvan was onder de papieren van den Utrechtschen griffier van Hilten bewaard gebleven.

Jhr. G. A. Six te 's Gravenhage verrijkte onze verzameling met een geschrift van jhr. Abraham Cornelis Twent, in leven vice-admiraal en inspecteur-generaal van het loodswezen, getiteld Herinneringen aan mijne reizen en aan mijne militaire loopbaan". Dit opstel levert eene bijdrage tot de geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, daar het een overzicht geeft van des schrijvers reizen en verrichtingen als zee-officier van 1784 tot 1810. In het eerstgemelde jaar als adelborst in actieven dienst getreden, werd hij in 1788 tot luitenant ter zee bevorderd. Als eerste officier op het fregat Waakzaamheid begeleidde hij in 1794 een convooi van 56 Hollandsche, Engelsche, Deensche en Zweedsche schepen, dat op de hoogte van Brest op 20 Mei door twee groote Fransche fregatten werd aangevallen. Tengevolge van den krachtigen tegenstand, die door de Waakzaamheid geboden werd, ontkwam het geheele smaldeel op een klein vaartuig na, maar het Hollandsche oorlogschip moest zich ten slotte overgeven. Twent kwam dientengevolge als krijgsgevangene

op de Fransche vloot en woonde in die hoedanigheid de merkwaardige zeeslagen bij, die op 28 Mei en 1 Juni tusschen den Franschen admiraal Villaret de Joyeuse en den Engelschen vlootvoogd Lord Howe geleverd werden. Later in vrijheid gesteld, begaf hij zich naar Duitschland, daar hij zich met de Staatsomwenteling hier te lande niet kon vereenigen. Daar stelde hij zich onder de orders van den Erfprins van Oranje, die hem in 1799 naar Engeland deed vertrekken. Vervolgens nam hij deel aan de expeditie naar den Helder en stond hij den admiraal Mitchel ter zijde bij de inbezitneming van de Bataafsche vloot. In het daaropvolgende jaar tot kapitein-luitenant ter zee bevorderd, bekleedde hij dien rang op het Hollandsche eskader in dienst van den koning van Groot-Brittannië, totdat hij na den vrede van Amiens in 1802 zijn ontslag nam. In 1805 als kapitein ter zee in Russischen dienst overgegaan, woonde hij den tocht naar Rugen bij en nam hij deel aan de verovering van Anapa in Cirkassië en aan de expeditie naar Platona en Trebizonde op de kust van Anatolië. Na den vrede tusschen Rusland en Turkije keerde hij in 1808 naar het vaderland terug, alwaar koning Lodewijk Napoleon hem terstond tot kolonel-kapitein ter zee aanstelde en hem tevens de functiën opdroeg van lid en secretaris van het committé van Marine. Aan krijgsverrichtingen nam hij verder geen ander deel dan dat hij tijdens den inval der Engelschen in Zeeland in 1809 belast werd met het commandement van de tweede divisie der flottille, die eerst op den Krammer, vervolgens op het Haringvliet en eindelijk voor Brouwershaven geposteerd werd. Met de mededeeling van eenige niet onbelangrijke bijzonderheden aangaande de inlijving bij Frankrijk worden deze Herinneringen besloten.

Van groote historische waarde is een oorspronkelijk document, dat op eene auctie te Amsterdam werd verkregen. Het was de acte van inbezitneming voor den Staat der Vereenigde Nederlanden van het eiland Sint Helena door Jacques Specx, oud gouverneur-generaal, en den breeden raad van de retourvloot der Oost Indische Compagnie van 15 April 1633. Vreemd is het, dat van die inbezitneming door de Nederlanders tot nog toe niets bekend was en nog vreemder, dat de archieven van dien tijd en het gedrukte journaal van de reis, waarop die handeling plaats had, van de zaak geene melding maken.

Hoe belangrijk ook onze aanwinsten waren, wogen zij ook in dit jaar niet tegen de verliezen" op.

In het Rijksarchief hebben steeds de oudste en voornaamste charters van het bisdom Utrecht berust, welke daar in een groot aantal aanwezig waren. Denkelijk waren deze merkwaardige stukken onder de regeering van Karel V uit de verschil

lende depôts, waarin de bisschoppelijke charters oorspronkelijk bewaard werden, bijeengebracht. Bij de charters der graaflijkheid van Holland en Zeeland gevoegd, waren zij daarmede zoo dooreengemengd, dat zij daarvan niet konden worden onderscheiden, terwijl het ook uit geen inventaris bleek, waaruit de collectie aanvankelijk had bestaan.

In het Rijksdepôt te Utrecht bevonden zich eveneens bisschoppelijke charters, welke deel uitmaakten van de charterverzameling van het Domkapittel. Bovendien bezaten de gemeenten Deventer en Utrecht ook soortgelijke stukken, die vermoedelijk vroeger bewaard werden in de zoogenaamde landskisten.

De besturen dier gemeenten waren genegen de charters, welke zich in hunne archieven bevonden, aan het Utrechtsche depôt af te staan. De stukken, ofschoon Rijkseigendom, werden daarop door den Archivaris in de provincie Utrecht van de gemeenten in bruikleen overgenomen.

In verband met deze aanwinst en om de hereeniging van hetgeen oorspronkelijk tot de bisschoppelijke archieven behoorde te voltooien, wendde zich de heer Archivaris tot uwen Ambtsvoorganger en verzocht Zijne Excellentie te gelasten, dat de bisschoppelijke charters van het Rijksarchief naar zijn depôt zouden worden overgebracht. Hij legde daarbij een lijst over van de 129 charters, waaruit volgens hem die verzameling zou bestaan. Dienovereenkomstig droeg Zijne Excellentie mij op die stukken aan hem over te geven alsmede de zoodanige, welke op de lijst niet vermeld mochten zijn doch geacht moesten worden van de bisschoppelijke archieven deel te hebben uitgemaakt.

Daar Uw Ambtsvoorganger spoedig daarna is afgetreden, heb ik gemeend, alvorens aan dien last te voldoen, aan Uwe Excellentie eenige beschouwingen te moeten mededeelen. Ik stelde voornamelijk in het licht: 1". dat de heer Archivaris voor zijne beweering, dat de charters van zijne lijst uit de bisschoppelijke archieven afkomstig waren, geen enkel bewijs had aangevoerd ; 2. dat er tal van andere charters van denzeliden aard aanwezig waren, welke op die lijst niet voorkwamen; 3. dat eene volkomen scheiding tusschen de bisschoppelijke en graaflijke charters onmogelijk was en 4. dat de graaflijke charterverzameling na gedeeltelijke verwijdering der bisschoppelijke charters hare waarde als een historisch geheel zou verliezen.

Toen Uwe Excellentie de gegrondheid dier bezwaren niet inzag en mij verzocht aan het besluit van Uwen Ambtsvoorganger uitvoering te geven, heb ik de op de lijst vermelde charters uitgezocht, waarbij bleek, dat er van de 129 slechts 64 ongeveer konden worden gevonden. Gaarne had ik hiervan de gift brieven van Drenthe en Groningen van 1025 en 1040 voor het aan oude

keizersdiplomen zoo arme Rijksarchief behouden, maar nadat mij gebleken was, dat de wenschelijkheid hiervan door Uwe Excellentie niet werd ingezien, heb ik de geheele collectie van de op de lijst vermelde stukken tegen proces-verbaal aan den Archivaris in de provincie overgedragen.

Over de meergenoemde lijst moet ik nog het een en ander in het midden brengen. Hoewel de heer Archivaris zich dienaangaande niet heeft uitgelaten, meen ik eenigszins te kunnen nagaan, hoe hij die heeft opgemaakt. Er bestaan twee registers betreffende de landsheerlijke rechten, die Karel V heeft verkregen in de gewesten, die vroeger tot het Utrechtsche bisdom hebben behoord. Het eene heeft betrekking op het Nedersticht en het andere op de landen aan de overzijde van den 1Jsel gelegen. Beide zijn zij vermeld in den inventaris van het archief der provincie Utrecht door Dr. P. J. Vermeulen, bladz. 12 en Het Archief der Bisschoppen van Utrecht door Mr. S. Muller Fz. onder n. 89 en 90. In die twee handschriften volgen op de acten, waarbij de landsheerlijke rechten op Karel V zijn overgegaan, andere oorkonden, waaruit van het bestaan van die rechten zou kunnen blijken. De registers hebben natuurlijk nooit tot de bisschoppelijke archieven behoord, maar maakten vroeger deel uit van het archief van de Leen- en Registerkamer van Holland, zooals blijkt uit den in 1580 door den leengriffier Cornelis Oem opgestelden inventaris dier verzameling. Blijkbaar zijn zij vervaardigd ten behoeve van de Hollandsche Rekenkamer, die door Karel V met het beheer van de domeinen in de noordelijke provinciën met uitzondering van Gelderland belast was geworden. Naar het mij voorkomt, heeft de Archivaris in de provincie Utrecht zijne lijst samengesteld door daarop de in die registers opgenomen oorkonden van voor 1528 te brengen. Ik meen het echter eenigszins te moeten betwijfelen, of in die registers de herkomst der charters is aangegeven, en zij het bewijs kunnen leveren, dat de daarin afgeschreven stukken tot de bisschoppelijke archieven hebben behoord.

Daar ik gehandeld heb van bescheiden, die uit ons depôt verwijderd zijn, zoo zal ik hier ook van eene andere verplaatsing melding maken, al is zij eigenlijk niet tot de verliezen" te brengen

Toen in 1889 gebleken was, dat er in de gouvernementsbibliotheek van Suriname zich vier journalen van de gouverneurs dier kolonie bevonden, welke hier ontbraken, werden mij die op mijn verzoek toegezonden. Deze liepen over 15 November 1728-2 Februari 1734, 20 December 1735-29 Maart 1738, 6 Mei 1804-12 Maart 1808 en 5 Mei 1809-8 November 1811 en werden door den heer Gouverneur in bruikleen afgestaan

« PreviousContinue »